Een officier van justitie heeft veel werk te doen. Hij of zij moet het opsporingsonderzoek leiden, de verdachte voor de rechter brengen, in de rechtszaal een bepaalde straf eisen en ervoor zorgen dat de opgelegde straf wordt uitgevoerd. Het opsporingsonderzoek wordt gedaan door de politie, maar de officier heeft de leiding. Hij moet bijvoorbeeld toestemming vragen aan de rechter-commissaris (belast met het vooronderzoek in strafzaken) om de telefoon van de drugshandelaar te laten afluisteren of de boekhouding van een fraudeur in beslag te laten nemen. Zonder toestemming van die onderzoeksrechter mag de politie zulke methoden niet gebruiken.
Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek kan de officier verschillende dingen doen. Hij kan de zaak seponeren. Dat betekent dat hij afziet van de vervolgingen. De officier besluit tot een sepot als de bewijsvoering niet rondkomt of als de zaak vergeleken met andere rechtszaken minder belangrijk wordt gevonden. De officier kan ook een voorstel tot transactie aanbieden. Als de verdachte dan een geldboete betaalt, hoeft de zaak niet voor de rechter te komen.
De Officier van Justitie kan sinds kort ook een strafbeschikking geven. Daarin kan hij niet alleen een geldboete opleggen, maar ook een werkstraf of bijvoorbeeld een ontzegging van de rijbevoegdheid. De verdachte die het er niet mee eens is, kan van zo’n beschikking altijd in beroep bij de rechter.
De derde mogelijkheid is dat de officier kan besluiten tot vervolging over te gaan en de verdachte voor de rechter te brengen. In de rechtszaal is de officier de aanklager. Na de opening leest de officier de aanklacht oftewel de tenlastelegging voor. De officier probeert aan te tonen dat de verdachte schuldig is en eist bij de rechter een bepaalde straf. Als de rechter een straf heeft opgelegd, is het de verantwoordelijkheid van de officier dat die straf ook wordt uitgevoerd.